Waarom film & filosofie?

Het is een magisch moment: langzaam dooft het zaallicht in de cinema. Het is een overgangsmoment, een rite de passage. De toeschouwer maakt het zich comfortabel in zijn satijnrode stoel en vergeet dan alles wat was en nog staat te gebeuren. Hij stelt zich open voor het lichtspel voor hem op het witte doek en de geluiden overal om hem heen. De volgeplande agenda, de nieuwsberichten van die ochtend en de financiële zorgen verdwijnen als sneeuw voor de zon. Er opent zich een filmische wereld die de toeschouwer verleidt alles voor even achter hem te laten.

Lang voordat de gebroeders Lumière de eerste bioscoop openen schreef de Griekse filosoof Plato in De Staat een gedachte experiment op. Deze Allegorie van de Grot vertoont een grote overeenkomst met de tempel van het licht: de bioscoop. In de Allegorie beschrijft hij een donkere grot waar mannen vastgeketend zitten voor een rotswand. Zij lachen, huilen en bespotten de schaduwen. Zij weten niet beter dan dat dit de wereld is. Totdat een van hen loskomt uit de ketenen en zich voor het eerst in zijn leven omdraait. Hij ontdekt de herkomst van de schaduwen. Er is een vuur waarvoor een eindeloze karavaan aan mensen met voorwerpen voorbij trekken. Hij begrijpt nu dat schaduwenwereld als een illusie is voor de geketenden.

De analogie is voordehand liggend: het bioscooppubliek genesteld in hun stoelen een en al oog voor het lichtspel voor hen. Film als droom. Het zelfbewustzijn dooft uit.

Misschien heeft u het wel eens gedaan? Even omkijken in de bioscoopzaal en naar de projector achterin de zaal kijken. De straal licht die daarvanuit in het donker over de hoofden van het publiek op het scherm valt. De stofdeeltjes die er in dansen. Het doorbreekt de illusie. Je bent dan net de gevangene die de herkomst van de schaduwen ontdekt. Film als illusie.

Plato beschreef in De Staat zijn ideale vorm van maatschappelijke ordening. Hierin was weinig plaats voor de kunsten. Want zo redeneerde hij: zij hechten de mens aan een schijnwereld. Een kopie van de ware wereld. Zijn doel als filosoof was om de mens uit zijn ketenen te bevrijden weg van de illusies. In de Allegorie van de Grot klimt de bevrijdde dan ook uit de grot. Buiten moet zijn zicht wennen. Uiteindelijk ziet hij de wereld belicht door de zon in al zijn rijkdom. Hij beseft dat het licht de bron is al het goede. Het zijn voor Plato de kunsten die kopieën van de ware wereld maken. De mens op een dwaalweg brengen. Ik verwacht dat ook dat Plato de bioscoop zou verbieden. Het zou de mens vervreemden van de werkelijkheid.

Deze platonische houding vormt de achtergrond van een zekere afkeer die er in de filosofie lang ten opzichte van het medium film is aangehouden. De Vlaamse schrijver Willem Elsschot verwoordt het bijtend:

‘De bioscoop is een toevluchtsoord, een kroeg zonder drank waar ook een dokter kan komen zonder opspraak te verwekken. Een middel om twee uur van die nevelperiode onder narcose door te brengen.’

Vertaalt naar de Allegorie van de Grot: de bioscoopganger kiest er vrijwillig voor om zich vast te keten en zich te laten verstrooien door de schaduwwereld. Tijd die een betere investering verdient.

Maar er is iets zeer frappants in de Allegorie. Hoe komt het toch dat de gevangene loskomt uit zijn ketenen? Plato beschrijft het als volgt: ‘Nu worden ze op de een of andere manier bevrijd uit de boeien die hen afhouden van de werkelijkheid, ging ik voort. Een van hen wordt gedwongen om op te staan, het hoofd te draaien en ineens in het licht te kijken.’

Maar wie of wat maakt hem los en laat hem zijn hoofd draaien richting het licht?

Dit losmaken is de filosofie doormiddel van de filosoof. Plato gelooft in de emancipatoire werking van de filosofie, het middel tot het kapotmaken van de ketenen van de mensheid. Ik geloof in deze werking. Als filosofiedocent heb ik hier zelfs mijn werk van gemaakt. Echter zie ik ook een tekortkoming die Plato zelf ook al erkende in de Allegorie.

Wanneer de bevrijde mens in de allegorie zijn weg vindt naar het licht buiten de grot dan wil hij de andere gevangenen ook van het licht buiten de grot bewust maken. Hij keert dan ook terug in het donker. Zijn ogen moeten daar natuurlijk wennen. Bij zijn ouden vrienden teruggekeerd vertelt hij over een meer ware wereld buiten de grot. De geketende zijn net in een van hun geliefde spelletjes bezig: het raden van de volgende schaduw op de muur. Wanneer hij zoveel wijzer is, dan kan hij vast voorspellen wat er voor schaduw volgt. Het lukt hem, die het licht heeft gezien, echter niet de schaduwen te onderscheiden zo zijn zijn ogen veranderd. De geketenden bulderen van het lachen. Zijn onkunde bewijst voor hen zijn leugen. Als hij doorgaat met hen te bedriegen dan zullen ze hem nog doden!

Plato schreef de Allegorie van de Grot met zijn leermeester Socrates in zijn gedachten. Socrates werd veroordeeld door Atheense bevolking tot het drinken van de gifbeker. Hij zou met zijn vele vragen de jongeren van de stad bedorven hebben door hen op het verkeerde pad te leiden. In termen van de allegorie: Socrates verstoort met zijn vragen het Atheense schaduwleven van macht en corruptie. Socrates noemde zichzelf ‘een horzel’ die ‘het luie paard’ de Atheense samenleving wakker hield. Hij maakte meer vijanden dan vrienden. Plato, die bij het proces en de dood van Socrates aanwezig was, schrijft de allegorie vanuit deze herinnering.

Als filosofiedocent neem ik deze erfenis van Socrates en Plato serieus. Dit betekent trouw aan de Allegorie van de Grot mijn studenten helpen zich uit de schaduwwereld naar het licht te bewegen. Alleen vind ik de filosofie als emancipatoir middel ook zijn beperkingen hebben. De verstandelijke taal van de filosofie staat vaak in contrast met de mediale werkelijkheid waar de student zich in bevindt. Spreek ik puur in de taal van de filosofie dan loop ik het risico op het zelfde lot als dat van de man die terugkomt in de grot na het zien van het licht. Een bespottend lachsalvo. De taal van de filosofie is zo verschillend met die van de leefwereld van de student. Dan kan ik mij daar paternalistisch boven plaatsen en stoïcijns mij blijven vastklampen aan de taal van de filosofie. Maar dit wil ik niet.

Ik vroeg mij af, ondersteunt door mijn studie aan de filmacademie, of de taal van de film gebruikt kon worden als emancipatoir middel? Film als richtingaanwijzer naar het licht buiten de grot. Ik begon te onderzoeken of film de ketenen kan breken van mijn studenten als ‘gevangenen in de grot’. Zo ontstond mijn hypothese die ten grondslag aan film & filosofie ligt: film kan mensen tot filosofie aanzetten. De schaduwwereld in de allegorie van de grot – in deze context de film- kan de geketende – de student - de weg naar de vrijheid wijzen. Niet dat film de emancipatoire werking van de filosofie overneemt. Het gaat om een samenwerking van beeld en begrip, verstand en gevoel. In deze samenwerking tussen film & filosofie wil het de weg naar waarheid, goedheid en schoonheid mogelijk maken.

In het mediale tijdperk waarin beelden de gangbare communicatievorm zijn, waar binge-watching geen marginaal fenomeen is, en de aandachtspanne daalt naar het minimum wil ik een onderscheid maken tussen film en cinema. Film is wel ‘een kroeg zonder drank’ met niets meer dan deze ambitie, het Hollywood dat Mark Cousin in the story of film ‘de droomfabriek’ noemt. Deze films en series zijn vaak escapisme en brengen geen denkproces op gang. Het mag voor zich spreken dat films niet geschikt zijn als vertrekpunt voor filosofie. Daartegenover staat cinema. Dit zijn films met emancipatoire potentie, verhalen met een filosofische invalshoek, dit is de denkende cinema. Een voorbeeld van deze denkende cinema is de film The Truman Show (1998) geregisseerd door Peter Weir.

Ik zou zeggen gaat u maar zitten. Eens kijken of dit verhaal u ketenen kan loswrikken. U richting de uitgang van uw grot kan wenden!

Truman Burbank, gespeeld door Jim Carrey, leeft in een stad die helemaal kunstmatig is gebouwd als decor voor een realitysoap. Alle bewoners zijn dan ook acteurs behalve een persoon: Truman. Hij weet van niets om dat hij als kind al is geselecteerd uit een aantal ongewenste kinderen om geadopteerd te worden door het bedrijf dat de show runt. De wereld om hen heen, Seahaven, is in werkelijkheid een groot, koepelvormig gebouw in Hollywood waarin zon, maan en weer gesimuleerd worden.

Alles in het leven van Truman is in scene gezet. Van zijn baan bij de verzekeringsmaatschappij tot zijn vriendin Meryl. Dertig jaar lang heeft Truman geen idee dat zijn leven een reality-tv-serie is maar langzaam merkt hij de geregisseerde farce beginnende met het naar beneden vallen van een studiolamp. Truman ontdekt dat alles en iedereen met een lichte dwang hem probeert te manipuleren om niet het eiland te verlaten. Een zee waar, zoals Truman is verteld, zijn vader op een zinkende zeilboot is verdronken.

Wat Truman ook probeert om te ontsnappen. Alles hindert hem. Van files, bosbranden tot nucleaire rampen. Hij wordt zelfs opgepakt en terug thuis gebracht ‘voor zijn eigen veiligheid’. Truman overwint zijn angst voor het water. In een klein zeilbootje vaart hij over het water. Er wordt een storm gecreëerd, maar ook die overwint hij. Dan komt hij aan de rand van het koepelvormig gebouw. Daar vindt hij een trap met ‘exit’ erboven. Christof, de regisseur, spreekt nu Truman direct aan. Hij probeert hem te overtuigen van het goede leven in Seahaven. Buiten zal het leven onzeker zijn. Met een buiging eindigt Truman zijn tijd in de reality-tv-show en stapt door de deur naar buiten.

Truman doorbreekt de schijnwereld door kritisch na te denken. Als kijker identificeer je je met Truman. De film zet aan tot denken. In welke illusie leef jij? En hoe breek je daar los van? Het verband met de Allegorie van de Grot is evident. De realityshow is de schaduwwereld. De weg naar de ‘exit’ is de weg uit de grot. Het plot is de weg van illusie naar realiteit.

Hiermee is de Truman Show een voorbeeld van denkende cinema. Geen ‘toevluchtsoort’ maar een film die de kijker tot kritische reflectie aanzet. Die hem aanmoedigt op socratische wijze zijn eigen leven te bevragen. Een weg uit de schaduwwereld te vinden.

Maar zoals Truman ervaart: de woelige zee tussen de veilige haven en de ‘exit’ naar de realiteit is beangstigend. Net als in de grot van Plato is de schaduwwereld comfortabel. Een comfort-zone. Denkende cinema kan het bootje van Truman zijn dat ons over de stormachtige zee brengt. Een vaart naar het goede, ware en schone leven.