Het filosofisch probleem van het absurde

Dit artikel is onderdeel van een reeks ‘film & filosofie’. Steeds staat er in de reeks een filosofisch probleem centraal. Dit probleem zal eerst geschetst worden waarna een bijpassende film volgt. De reeks is een experiment in het samenspel tussen filosofie en film, het algemene en het particuliere. Deze week staat Albert Camus en het filosofische probleem van het absurde samen met de film The Diving Bell and the Butterfly centraal.


De keeper
Albert Camus (1913 – 1960) is filosoof en romancier van Frans Algerijnse afkomst. Hij groeide in armoedige omstandigheden op in Algiers. Tijdens zijn studie wijsbegeerte krijgt de zeventienjarige Camus de positie als voetbalkeeper in het pretentieuze universiteitsteam. Hij stond bekend om de passie en moed waarmee hij speelde. Wanneer er bij Camus op zeventienjarige leeftijd tuberculose wordt geconstateerd komt aan zijn carrière abrupt een einde. Deze aandoening, die ongeneeslijk was, zorgde de rest van zijn leven voor lange periodes van inactiviteit en pijn. Later, wanneer Camus al een bekende filosoof en theaterschrijver is krijgt hij de vraag welke carrière hij verkiest: voetbal of theater? Hij antwoordt zonder enige twijfel ‘voetbal’.

Het absurde
Deze ervaring van het absurde zal de spil van Camus zijn denken vormen. Het probleem waar vanuit zijn filosofie vertrekt: de absurditeit van het bestaan. Absurditeit komt voort uit een onoverbrugbare tegenstelling tussen het verlangen naar orde en betekenis van de mens, en een wereld die niet tegemoetkomt aan deze wens. De mens stelt vragen aan de wereld, maar antwoorden geeft zij niet. Het is de scheiding tussen de geest die verlangt en de wereld die tegenvalt. Dit besef geeft een schok; wat doe ik hier eigenlijk nog? De mens beseft dat het irrationele universum waar hij in geworpen is geen plan of bestemming heeft voorzien. Het is een bewustzijn van ‘de onzinnige stilte van de wereld’.

De mythe van Sisyphus
In 1942, tijdens het gebulder van het oorlogsgeweld, schrijft Albert Camus zijn filosofische traktaat De mythe van Sisyphus (1942). Na het toneelstuk Caligula (1938) en voor de roman Het misverstand (1944). Deze werken vormen samen zijn ‘bundel over het absurde.’ Zoektochten van de mens naar de zin van het leven in een onverschillig heelal.

In de mythe van Sisyphus introduceert Camus zijn absurde held Sisyphus. Hij valt hierbij terug op Griekse mythologie waar Sisyphus de stichter en koning van de stad Korinthe was. Hij was een sluwe man, maar beging de fout de goden te provoceren. Telkens wist hij te ontkomen aan hun wrevel; wat uiteindelijk zijn straf alleen maar deed toenemen. Een straf die voor Sisyphus betekende tot het einde der tijden een rotsblok een berg in de Tartarus op te moeten duwen. Is Sisyphus boven dan rolt het blok weer naar beneden en begint het werk weer opnieuw; ‘Sisyphus arbeid’. Voor Camus is Sisyphus het symbool van de absurde conditie. De mens die naar zin zoekt, maar in een volledig zinloos universum is opgenomen. Ongetwijfeld had Camus de sociale ongelijkheid in gedachte: het proletariaat dat veroordeeld’ was tot het dagelijks twaalf uur werken in een fabriek.

Het absurde sentiment ontstaat pas bij het bewustzijn van de absurditeit van de situatie. Vandaar ook dat een deel van de straf van de goden is dat Sisyphus achter de vallende steen aan terug moet lopen. ‘Ik zie deze man met zware, gelijkmatige tred afdalen naar zijn kwelling die voor hem nooit tot een einde zal komen.’In dit arbeidsloze moment interesseert Camus zich het meest voor Sisyphus, het is dan ‘dat Sisyphus bewust denkt.’ Hij is tragisch omdat hij geen enkele hoop koestert op verlossing. Het proletariaat is alleen tragisch wanneer het ook bewust bij zijn lot stilstaat. Echter bij Sisyphus is ‘het heldere inzicht dat de oorzaak zou moeten zijn van zijn kwelling, tegelijkertijd zijn overwinning.’

Waarom? Sisyphus maakt van zijn lot ‘een menselijke aangelegenheid, die onder de mensen geregeld moet worden.’ Dit toe-eigenen van zijn lot vult hem met vreugde. ‘Zijn lot behoort hem toe. Zijn rots is zijn zaak’, schrijft Camus. En vanaf dit moment dat Sisyphus ‘ja’ zegt ‘moet hij zich onophoudelijk inspannen.’ Geen straf van de goden is Sisyphus zijn zwoegen, het is door dit ‘ja’ertegen zeggen een ‘persoonlijk lot’geworden. ‘Sisyphus is meester van zijn leven.’

En zo laat Camus ‘Sisyphus aan de voet van zijn berg achter!’ Hij begint weer opnieuw, tot in de oneindigheid, aan de beklimming. En toch ‘is hij van mening dat alles goed is.’Het is alleen al de worsteling zelf ‘die de mens volledig in beslag neemt.’ Camus eindigt met ‘we moeten ons voorstellen dat Sisyphus gelukkig is.’

The diving bell and the Butterfly
Er zijn talloze absurde helden, Sisyphus is dan ook niet alleen. Zo is een absurde held de Franse hoofdredacteur van het magazine Elle Jean-Dominique Bauby. Bauby krijgt op 43-jarige leeftijd een beroerte. Twintig dagen later wordt hij wakker in een ziekenhuisbed. Hij kan niet meer spreken of bewegen. Alleen kan hij met zijn rechter ooglid nog, na een inspanning, knipperen. Zijn conditie heet medisch het locked-in-syndroom. Zijn lichaam is ‘volledig’ verlamd, terwijl zijn mentale capaciteiten intact zijn. Het is dit waargebeurde verhaal dat de schilder en regisseur Julian Schnabel in 2007 verfilmt.

Is dit leven?
‘Is dit leven?’ vraagt Bauby zich af nadat hij zich bewust is geworden van zijn absurde situatie. Hij is net als Sisyphus locked-in. Een lot dat voortkomt uit een toevallige beroerte. Zelfs geen oordeel van goden, maar de willekeurigheid van de blinde natuur. Dit heldere bewustzijn maakt hem tragisch. Hij weet dat hij nooit meer zal zijn wie hij was, en nooit zal worden wie hij wilde zijn. Daar ligt hij dan, veroordeeld in het maritiem ziekenhuis in Berck, naast de altijd deinende zee.

Op de veranda zit Bauby in zijn rolstoel. De wereld staat op een afstand. Een afstand die in het bezoek dat Bauby krijgt, voelbaar is. Een oude kennis zit tegenover hem. Hij zegt te weten hoe het is om gekaapt te zijn. De man had een vliegtuigticket van Bauby overgenomen. Een vlucht waar terroristen aan boord kwamen. Vier jaar lang in een donker stinkend krot, gegijzeld. ‘Het meeste van de tijd was ik wanhopig, suïcidaal en boos.’ Treffender kan Bauby zijn eigen Sisyphus-situatie niet gespiegeld krijgen. Terug alleen in de verpleegkamer dalen de woorden dieper in. Wanneer de verzorgster Henriette langskomt maakt Bauby zijn wens duidelijk ‘Ik wil sterven’.

Bauby heeft een minimale vorm van communicatie geleerd. Dit doordat de Henriette langzaam het alfabet reciteerde: ‘a…b….c…d…’ enzovoort. Wanneer Bauby ‘ik’ wil zeggen dan knippert hij één keer zijn ogen wanneer hij de letter ‘i’ hoort. Dan begint het weer opnieuw ‘a…b…c…’ en dan knippert Bauby één keer bij de ‘k’. Zo zegt hij ‘ik wil sterven’.

Albert Camus opent zijn mythe van Sisyphus met: ‘er is maar één ernstig filosofisch probleem: de zelfmoord. Oordelen of het leven wel of niet de moeite waard is geleefd te worden, is antwoord geven op de fundamentele vraag van de filosofie.’ Bauby’s leven is niets meer waard. Maar voor Camus, en tevens Henriette, is dit onacceptabel. Het is een vlucht. Voor Camus betekent de vlucht in de dood dat de mens de confrontatie met de absurditeit van het leven niet aangaat. Duidelijk in de hoge abstractiegraad van de filosofie, maar in het leven van Bauby? Henriette, duidelijk aangedaan, citeert geen Camus, maar stottert machteloos ‘ik hoop dat u van gedachte verandert’ en vertrekt abrupt.

Amor fati
Naast Bauby’s bed hangen foto’s uit zijn leven. Hij kijkt ernaar. ‘Vandaag lijkt mijn leven niets meer dan een ketting van kleine fouten. De vrouw die ik niet kon liefhebben. De gemiste kansen (…) was ik blind of dood? Of had ik een ongeluk nodig om de waarheid over mijzelf te zien?’

Vastberaden komt zijn verzorgster Henriette de kamer binnen. ‘We gaan het leren communiceren verder doorzetten.’ Terwijl Bauby in een rolstoel buiten zit, tegen een strakblauwe hemel, klinkt zijn monologue interieur: ‘Ik heb besloten mijzelf niet meer als zielig te zien.’Dit moment spiegelt de mythe van Sisyphus. Ondanks de veroordeling door de Goden zei Sisyphus ‘ja’ tegen zijn straf. Een vorm van acceptatie. Een verandering van slachtofferschap naar eigenaar zijn. Zien wat er wel is, in plaats van vloeken over wat er niet is. Bauby volgt Sisyphus.

‘Twee van mijn lichaamsdelen buiten mijn rechteroog om zijn niet verlamd. Mijn verbeelding en mijn geheugen. De verbeelding en de herinnering zijn wat ik moet gebruiken om uit mijn gevangenschap te ontsnappen’ Paardenbloemen, vlinders, de rotsen en de zee. ‘Ik heb me gerealiseerd dat ik alles kan voorstellen, alles, iedereen, overal. (…) Ik maak mijn kinderdromen levend; of mijn ambitie als volwassene, een stierenvechter. (…) Nu kies ik ervoor mijzelf te herinneren zoals ik was. Knap, joviaal, betoverend, duivels aantrekkelijk.’ Vrij zoeft een skiër slalommend off-piste naar beneden. ‘DIT BEN IK.’ Foto’s van Bauby uit fotoalbums. Als baby, als rokende teenager.

En dan terug in het nu, in het ziekenhuis. De voorgaande filmtijd is bijna alles uit het point of view van Bauby gefilmd. Nu voor het eerst in de gehele film, een close up van Bauby: zijn hangende mond, het opengesperde oog, het matte linker brillenglas. Normaliter voor de argeloze passant een zielig slachtoffer van de onverschillige natuur, nu een absurde held. Naast hem hangt Henriette tegen de rolstoel. Ze belt met de uitgever waarmee Bauby nog een contract heeft lopen. Ze zegt dat hij het contract om een boek te schrijven wil doorzetten; als het maar mogelijk is om iemand te vinden waaraan Bauby zijn verhaal kan dicteren.

De mens in opstand
Na de ‘bundel over het absurde’ schreef Camus ‘de cyclus over de opstand.’ Het boek De Pest (1947), het theaterstuk De Rechtvaardigen (1948) en het filosofische traktaat De Mens in Opstand (1951) maken deel uit van deze cyclus. Deze reeks gaat verder bij de tekortkomingen die Camus in zijn voorgaande ‘bundel van het absurde’ had ontdekt.

Zo zag hij dat Sisyphus in het ‘ja’ zeggen tegen zijn Sisyphus-arbeid weliswaar rust vindt, maar zijn reactie is te passief. Onrecht verdient een ‘ja, maar’, een verzet dat een actieve omvorming van de situatie vraagt. Moet Sisyphus wel eeuwig zijn straf uitvoeren? Moet hij zich niet verzetten?

Naast deze actieve wending in het denken van Camus, uitgedrukt met de titel van zijn nieuwe filosofische bespiegeling De Mens in Opstand, merkt Camus ook de tekortkoming van het alleen zijn van Sisyphus. Is leven niet ook leven met anderen? Als het menselijk leven, na de dood van God, een puur menselijke aangelegenheid is dan komt de nadruk op de verhouding tussen mensen te liggen.

De opstand tegenover de berusting en het samen in plaats van alleen-zijn, zijn thema’s die in de The Diving Bell and the Butterfly teruggevonden kunnen worden. Bauby accepteert weliswaar zijn situatie van locked-in zijn, maar gaat daar ook aan voorbij. Hij blijft niet passief in bed liggen. Hij ontdekt in de onmogelijkheid van zijn situatie de mogelijkheden: zijn nog bewegende rechteroog en zijn verbeelding en herinnering. Hij kan hierdoor zijn verhaal gaan vertellen. Hij is dan Sisyphus. Maar hij zegt niet alleen ‘ja’, maar ook ‘ja, maar’; hij komt in opstand wanneer hij aan zijn boek begint.

Deze opstand is geen individueel project. Geen heroïsch individualisme.Bauby wordt verzorgd na zijn verlamming. Hij krijgt hulp van Henriette. Ze leert hem lezen. Kennissen, familie en vrienden komen langs. Ze spiegelen en activeren hem.

Weliswaar start Bauby als een eenzame veroordeelde Sisyphus wanneer hij wakker wordt en volledig locked-in blijkt te zijn. Hij moet alleen zijn last dragen. Zich bewust worden van zijn tragische toestand. Gelijktijdig echter zoeken zijn medemensen met inventiviteit en gedrevenheid een manier om zijn afgesloten zijn te doorbreken. En met resultaat: Bauby is Sisyphus, en tegelijkertijd is hij meer dan hem, hij is een mens die in opstand komt.